Diversen,  Gedichten

Worsteling rondom het Heilig Avondmaal

Gij, grote Gastheer voor verloren boetelingen!
Gij kroont Uw maal en nodigt tot Uw dis,
Uw vlees te eten, bloed te drinken, en te zingen
Met ’t volk veréénd, tot Uw gedachtenis,
Met stamelende klank van ’t grote werk,
Door U volbracht, Gij, Hoofd der Kerk.

O, Heere! Mag ik toetreên tot Uw zo rijke dis?
Mag ik naderen tot het heilig sacrament,
Dit zegel tot mij nemen tot zielenlafenis?
Zult Gij niet zijn als één, die ‘t hoofd afwendt
Van één, die gans en al verwerpelijk is?
Tot diepe zielendroefenis!

O Koning, waar Uw dierbare stem mij heilig dringt,
Daar mag ik toch geen dwaze traagheid tonen.
Waar het hemels koor het verlossingswerk volmaakt bezingt,
Moet ik niet Uw genâ met ondank lonen.
Ach Koning, dood in mij die trage zin
En stort mij dadelijk het leven in.

O, Heere! Werk het geloof in mijn verbroken hart,
Dat Gij nu zulken roept en dringend noodt,
Wier zielen zijn vervuld met bittere zondesmart,
Die in zichzelf niets vinden dan de dood.
Toe Heere! Schenk mij dan een bruiloftskleed
Tot des vijands schaamte, schand en leed.

Ik zal dan vast en zeker tot U komen, Heere,
Wanneer Uw liefdeshand mij zoetjes trekt,
Wanneer Gij al de hoogt’ en bergen zult vernêren;
Wanneer alleen Uw heilig kleed mij dekt.
Ach Heere! Doe dan boven beê en denken;
Ik kom gelovig op Uw wenken.

Ds. Nicolaas Hendrik Beversluis (1850 – 1931)

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *