De onvruchtbare vijgeboom
Temidden van de wijngaard stond
een vijgeboom in goede grond,
genietend zon en regen.
De takken streelden menig oog
met bladertooi, die, diepgroen, boog,
en blozend’ bloemenzegen.
En toen de wijngaard vruchten bracht,
was nog die boom vol bloesempracht
belovend mooi voor ‘t oog.
Maar was elk blad wel groot en groen,
er was geen vrucht in dit seizoen.
Zijn bladertooi bedroog.
‘Nu kom ik na drie jaar niet meer,
vergeefs om vijgen!’ riep de heer,
‘hij is het werk niet waard.
Ondankb’re boom! De bijl velt d’eer
van schone bladerschijn terneer.
Waarom beslaat hij d’ aard’?’
‘Ach, laat hem nog één jaartje staan,
’k besteed dan alle zorg eraan’,
zo sprak de tuinman mild.
’k Omgraaf de boom zijn voedgebied,
beloont hij dit met vijgen niet,
vel hem dan, zo gij wilt.’
En hoeveel jaar, mijn hart, hebt gij
als deze boom gedaan en blij
met schijn uzelf verlucht?
Genietend ‘s hemels dauw en licht,
een vriend’lijk’ lach van Gods gezicht,
maar waar, waar is de vrucht?
Hoe dikwijls bad de Heere toch
om uitstel van uw vonnis nog,
Hij heeft zoveel beproefd:
verdriet en zegen, vreugd en pijn.
Hoe lang zal dit nog vrucht’loos zijn?
Uw grootsheid is gesnoefd!
Leer, o mijn ziel, wat God u vraagt,
geen schijngeloof dat nimmer draagt,
maar vrucht voor d’ eeuwigheid.
Alleen in ‘t spoor van Christus’ bloed
is ‘t liefde, die ons werken doet;
zo wordt God vrucht bereid.