Bij overvloedigen regen
O God! bewaar het veldgewas,
Dat d’ akkers ons voorspelden;
Het ligt als in een’ waterplas
Op onze drassche velden.
O Gij! Die onzen kommer ziet,
Gebied de wolken, dat zij niet
Des landmans hoop verwoesten.
Ontsluit Uw zegenrijke hand,
Verkwik, in onze dalen,
Eens weêr het halfverdronken land
Met warme zonnestralen:
Geef drooge weiden aan ons vee,
En deel een’ rijken voorraad meê
Van voedzaam brood voor menschen.
‘t Is waar, wij hebben zwaar misdaan,
Altijd gehecht aan ‘t kwade;
Maar zie ons in ontferming aan,
Verleen ons, Heer! genade:
Zoudt Gij, Die ons het hemelsch brood,
In Uwen Zoon, zoo gunstig boodt,
Ons ‘t aardsche brood onthouden?
Och! hoor ons, en bewaar ons, Heer!
Den oogst en zijne tijden;
Schraag onze wankle hope weêr,
Dat w’ ons in U verblijden,
Als ‘t graan, met zoo veel zorg gezaaid,
In volle schoven, blij gemaaid,
Gevoerd wordt in de schuren.