Vóór zonsopgang
Waar is zij, wier gouden gloed
Het alles hier herleven doet?
Wier vriend’lijk, lieflijk aangezicht
Het al vervult met vreed’ en licht,
De kou verzacht, de ijskorst smelt
En ons Gods grote goedheid meldt?
Verrijs, o Zon, vertoon U weer,
En zend ons Uwe stralen neer.
Zo spreekt de ziel van die verbeidt
De Zonne der gerechtigheid