Van de mol in de grond
De Heer heeft aan de mol een gladde huid gegeven
Het diertje graaf in ’t zand, maar ’t wil niet aan haar kleven:
Zo is ’t met hem, die met deez’ wereld is voldaan,
Er kleeft van ’t nietig stof in ’t eind hem niets meer aan.
De mol is in haar schik als ze in de grond mag wroeten,
Er boven zult gij haar heel weinig slechts ontmoeten:
Gelijk aan hem, die slechts tot d’ aarde is genegen,
Zo iemand volgt haar na in al zijn werk en wegen.
O dwaas, onnozel dier! dat gij u kunt vernoegen,
Met zo uw leven lang in ’t duister voort te zwoegen:
Maar o! hoe dwaas is hij, die slechts voor d’ aarde leeft,
Zich aan het stof verbindt en om geen hemel geeft!
Klik hier om alle natuurgedichten van John Bunyan in te zien.