Overdenkingen over de dagenraad
Als ik zeer vroeg ontwaak, en weer mijn werk mij wacht,
Weet ik nog dikwijls niet of ‘t dag is dan wel nacht;
‘k Verbeeld mij somtijds wel, ik zie een weinig licht,
Maar toch, het is mij nog niet helder voor t gezicht;
Ik twijfel en ik hoop, maar zeker ben ik niet,
Daar nog aan d’ oosterkim mijn oog de zon niet ziet.
Ziehier u voorgesteld de toestand van degenen,
Die nog maar pas door ’t licht des Geestes zijn beschenen,
Zij hebben nog geen klaar gezicht er van gekregen,
Waarin zij delen, in de vloek of in de zegen.