Op een slak
Zij komt maar zacht vooruit, schoon dat zij zeker gaat,
Doch struikelt dan ook niet, gelijk wel sterke beesten,
En is haar dagreis kort, zij is daartoe in staat,
En houdt het beter vol dan velen, ja de meesten.
Ook maakt zij geen gedruis, maar grijpt in stilheid aan
Het gras of ‘t kruid, dat haar tot spijs is aangewezen,
Waarmede zij zich voedt, waarmeê zij is voldaan,
Waar menig ander dier niets goeds weet op te lezen.
En gaat zij langzaam slecht, en is haar dagreis kort,
Nochtans, men kan zich van haar voortgang vergewissen,
En hij, door wien de reis dus ondernomen wordt,
Hij zal de prijs, die hij op ‘t oog heeft, nimmer missen.
Vergelijking
Al vordren, naar het schijnt, die mensen vaak niet veel,
Die hongren naar de Heer, of die Gods gramschap vrezen,
Wat zij begeren wordt nochtans gewis hun deel,
Al schijnt het menigmaal het verste af te wezen.
‘t Geloof, door God gewerkt, dat brengt hen tot de bloem,
Die hun tot spijze dient, opdat zij mogen leven,
En die een ander niet, hoe hij zich ook beroem’,
Bereikt, al wilde hij ook alles daarvoor geven.
Dat niemand dan verflauw’, wiens ziel naar Christus hijgt,
Die ‘t leven zoekt bij Hem en slechts van Hem wil weten,
Het is gewis, dat hij ook eens zijn wens verkrijgt:
De bloem en ‘t kruid des velds wordt door de slak gegeten.
Klik hier om alle natuurgedichten van John Bunyan in te zien.