Gij lijdt mijn pijn
1. Ik ben het; ik had moeten
in eeuw’ge vlammen boeten,
wat hier Uw dood betaalt.
Die felle geselslagen,
wat G’ uit wild’ staan en dragen,
was billijk, Heer’, op mij verhaald.
2. De lasten die mij drukken,
daar wild’ U onder bukken,
Gij lijdt ‘mijn’ helse pijn.
Gij zijt een vloek; daartegen
schenkt Gij mij niets dan zegen;
Uw lijden moet mijn laafdronk zijn.
3. Ik, ik en mijne zonden,
waarin ‘k de dood gevonden,
die hechten hier U vast.
De doodsteek laat G’ U geven
om mij een eeuwig leven
te scheppen, vrij van elke last.