Gehoorzaamheid door lijden
Aan de helling van een berg in een eenzame hut
zat een herder omringd van zijn schapen.
Op een leger van stro en vlak naast hem lag
een lam, dat verwond scheen – te slapen.
‘Is dat schaapje daar ziek?’ vroeg een wandelaar
die het hoofd door de deur had gestoken.
‘Ach neen’, sprak de herder en streelde het zacht,
‘het heeft één van zijn pootjes gebroken.’
‘Ach arm dier, hoe is dat gekomen?’
zei de vreemdeling met droevige ogen.
‘k Heb het zelf gedaan’, spreekt de herder,
‘ik kon zijn onwil niet langer gedogen.
‘k Heb maanden en dagen geduldig getracht
dit schaapje met liefde te leiden.
Ik gaf het van ’t beste, ik voerde het zacht,
langs koele en grazige weiden.
Maar luisteren, wilde het nimmer, ach nee,
naar mij niet, noch naar mijn honden.
Steeds ging het zijn eigen weg, soms heel hoog
in ’t gebergt, ‘k heb vaak bij een afgrond gevonden.
‘k Heb het éénmaal gered uit de adelaars klauw.
Het bleef in een doornhaag steken.
Het ergste was: Anderen volgden zijn spoor.
Dat is mij heel dikwijls gebleken.
‘k Ben een herder reeds lang en zag maar één weg
om het voor groter gevaar te bewaren…
Ik brak toen zijn pootje, het heelt spoedig weer.
O, ik had het die pijn willen sparen,
Eerst was het kwaad, het schopte en beet,
van voedsel ook wilde het niets weten.
Ik verbond zacht zijn pootje en verdrietig ging ik heen.
Maar zo’n schaapje heeft ook zijn geweten.
Toen ik weer terugkwam keek het mij zo schuldbewust aan
en likte mijn handen zo blijde
en sindsdien geeft het acht op de klank mijner stem
en wijkt het niet meer van mijn zijde.
’t Is spoedig weer beter en straks gaat het weer mee.
Maar ik blijf nog z’n pootje verbinden.
In mijn kudde is nergens voortaan
een gehoorzamer schaapje te vinden.’
Goedenacht’, zei de vreemdeling en wendde zijn schrede
om verder zijn weg te bewandelen.
‘Zou de Hemelse Herder’, vroeg hij zich toen af,
‘ook dikwijls niet zo met Zijn schapen handelen?’