Levenslied
Wanneer ik eens gestorven ben,
– maar ik zal nimmer sterven –
en iemand vindt mijn schedel dan,
die alle licht moet derven;
dan predike die schedel nog:
ik zie Hem zonder ogen,
ik mis verstand, toch grijp ik Hem,
zal eeuwig Hem verhogen.
Ik heb geen lippen en geen tong,
maar kus Hem, mag Hem loven
met de belijders van Zijn Naam
op aarde en hierboven.
Ik, hard en dood, ben wonderbaar
versmolten in Zijn liefde,
want Hij ging uit naar Golgotha,
waar ’t zwaarste leed Hem griefde.
Ik ben hier ver van ’t Paradijs,
op sombere dodenakker,
toch leef ik ’t volle leven nu;
Zijn liefde riep mij wakker.
Ik ben een dorre schedel slechts,
maar alles trilt van ’t leven,
dat Zijne liefde wonderbaar,
mij, arme, wilde geven.
En alle leed is nu voorbij,
omdat Hij, wreed geslagen,
de vloek van zonde en van dood
voor mij heeft weggedragen.
One Comment
R.e.h.a.j. Kroon
Mooi gedicht