Gedichten,  Meeuse, Ds. C.J.

Het lijden van Christus

1. Wie heeft Gods Woord gehoor gegeven,
gelovig het aanvaard?
Wie is Zijn arm, zo hoogverheven,
met kracht geopenbaard?
Een Spruitje is Hij, uitgesproten,
als voor Gods aangezicht,
een Wortel, die is uitgeschoten
uit dorre grond naar ‘t licht.

2. Hij kwam ons geen gedaante tonen,
geen schone aardse schijn.
Wij zagen niets om te bekronen,
begerig naar te zijn.
Hij was veracht, men zag geen waarde
in Hem, Hij werd gehaat.
Hij was de minste Mens op aarde
en werd door elk versmaad.

3. Hij kwam tot ons als Man van smarten,
Die alle kwalen kent,
maar aangezichten en ook harten
zijn van Hem afgewend.
Wij hebben ons voor Hem verborgen
en Hem als niets geacht.
Zijn ziekten, zuchten en Zijn zorgen
heeft iedereen veracht.

4. Toch heeft Hij voor ons weggedragen
de krankheid, onze kwaal,
en op Zich onze smart en plagen
geladen, allemaal.
Wij meenden, als wij naar Hem zagen,
dat God Hem had gedaagd,
en dat Hij, door Gods hand geslagen,
verdrukt werd en geplaagd.

5. Maar onze schuld bracht Hem die wonden
en Hij werd gekastijd,
verbrijzeld zelfs, om onze zonden
en ongerechtigheid.
Hij heeft de straf voor ons gedragen,
de vrede aangebracht.
En in Zijn striemen, die wij zagen,
was er genezingskracht.

6. Als schapen dwaalden wij terzijde
en volgden eigen wil.
Elk koos een weg die hem verleidde,
daarin was geen verschil.
Maar God heeft, naar Zijn welgevallen,
die schuld op Hem gelegd
en d’ overtreding van ons allen
bracht Hij in ‘t heilig recht.

7. Gods eisen wou Hij niet ontlopen,
al had Hij Zelf geen schuld.
Hij deed daarbij Zijn mond niet open,
maar zweeg met groot geduld.
Een lam ziet men zich niet verweren
als men ‘t ter slachtbank voert.
Zo heeft Hij, als een schaap bij ‘t scheren,
Zijn tong zelfs niet verroerd.

8. Hij is uit dit gericht genomen
en uit die angst gebracht.
Wie zal verhalen aan de vromen
Zijn leeftijd en geslacht?
Hij was van ‘t leven afgesneden,
deed voor mijn volk genoeg.
’t Was om hun schuldig overtreden
dat Hij die plaag verdroeg.

9. De bozen hebben in hun haten
Hem wreed ter dood gebracht.
En in het graf werd Hij gelaten
bij goddeloze macht.
Zijn graf was nochtans bij de rijken;
Hij had geen kwaad gedaan.
Ook is wat op bedrog kon lijken
Zijn mond nooit uitgegaan.

10. Nochtans was het Gods welbehagen
dat Hij verbrijzeld is.
Hij werd door ‘s Heeren hand geslagen
in Zijn bekommernis.
Maar heeft Hij zo Zijn heilig leven
tot schuldoffer gesteld,
dan wordt Hem zaad door God gegeven;
’t wordt rijk Hem uitgeteld.

11. Verlengen zal Hij dan Zijn dagen,
bevrijd van alle druk,
en door Zijn hand zal Gods behagen
gedijen met geluk.
Hij zal de vrucht zien op Zijn werken,
verzadigd zijn naar wens.
Hij zoekt de Zijnen te versterken.
Hij geeft Zijn heil de mens.

12. Mijn Knecht, rechtvaardig mag Hij heten,
zal velen overal
rechtvaardig maken door Zijn weten;
Zijn kennis doet het al,
omdat Hij al hun boze daden
en zonden, veel en zwaar,
als Godslam op Zich heeft geladen.
Hij maakt hen rein en waar.

13. Daarom geef ik Hem van de velen
een deel. Hij krijgt een buit:
de machtigen zal Hij verdelen;
als roof geeft Hij hen uit,
omdat Hij in Zijn bloedvergieten
Zijn ziel niet heeft gespaard.
Men zag, toen vrienden Hem verlieten,
met rovers Hem gepaard.

14. Omdat Hij ook de schuld genadig
op Zich genomen heeft
van velen die, weleer misdadig,
nu zien hoe God vergeeft.
Ook zoekt Hij nog de goddelozen
die Hij nog daag’lijks bidt,
daar Hij aan Gods kant voor de bozen
als Tussenspreker zit.

Ds. C.J. Meeuse

Jesaja 53
Melodie: Psalm 65
Bron: Bijbelse gezangen – Berijming Ds. C.J. Meeuse

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *