Gedichten,  Groenewegen, Johannes (1709 - 1764)

Christus aan het kruis gedood

1. Daar hing Hij aan ’t vervloekte hout,
Aan Wie ik mij heb toevertrouwd,
Aan ’t Kruize vastgenageld.
Daar hing Gods eengeboren Zoon
In smaad, en stierf wel duizend doôn,
Terwijl het pijlen hagelt.
De vijand op Zijn ziele schoot
En God Hem weinig hulpe bood,
Hoe zuur viel dat betalen
Van mijne grote zondeschuld,
Waar Godes boek mee was gevuld,
O, liefde zonder palen.

2. Mijn lieve Jezus hing bebloed
Aan ’t kruis, als Hij mijn zonden boet’.
Hij voelde vloek en toorne,
Hij voelde overgrote smart,
Van droevigheden brak Zijn hart,
Hij dacht bijna te smoren.
Hem overstroomt een ganse zee
Van lijden, smart en angstig wee,
Riep: waarom Mij verlaten?
Mijn God, Mijn God, verlaat Gij mij?
Mijn Vader, help en sta Mij bij,
Mijn smart is zonder mate.

3. Zo is mijn zondeschuld voldaan,
De schuld betaald maakt effen baan,
Verzoening is gevonden.
Daar hing dat Godd’lijk Offerlam,
Dat mijne zonden overnam
En daarom werd gebonden.
O God, dat Godd’lijk mensenbloed
Heeft immers al mijn schuld geboet,
Zo heb ik dan nu vrede.
Mijn Vader, zijt Gij niet voldaan?
Mag ik niet vrolijk tot U gaan?
Ik breng mijn Borge mede.

4. Ik sta voor God als zonder schuld,
Mijn ziel met vrede is vervuld,
Dit doet mij vrolijk leven.
Ik stond in ’s Heeren levensboek,
Ik ben nu vrij van alle vloek;
Hoe werd mijn ziel gedreven
Tot blijdschap en verwondering,
Toen ik dat vonnis eerst ontving;
Gods Geest is hier getuige,
En Die getuigt met mijne geest,
Dus is mijn ziel nu onbevreesd,
Maar wil ootmoedig buigen,

5. En werpen mijne erekroon,
Voor ’t Lam gezeten op Zijn troon,
Voor Zijn weldadigheden.
Dat bloed des kruises mij behoudt,
Ik ben met Jezus ondertrouwd
En leef in zoete vrede.
Mijn nieuwe schulden, die ik maak,
Waardoor ik weer in onrust raak,
Die werp ik op mijn Borge.
Zo leef ik vrij en heilig blij,
En mijne ziel vol liefde zij,
En gans bevrijd van zorge.

6. Bij ’t kruis van Jezus blijf ik staan,
En durf er niet een tree vandaan,
Ik wil bij Jezus blijven.
Ik heb Hem alle uur van doen,
Voor mijn ziele tot een zoen,
Wat zou mij van Hem drijven?
O, Jezus’ kruis is al mijn rust,
Ja, Jezus’ kruis mijn hartelust,
Mijn troost, mijn heil, mijn leven.
Zijn kruisdood mij de hemel geeft,
Door Zijne dood ik eeuwig leef,
Bevrijd van eeuwig beven.

7. Uw Geest toch rijkelijk nederzend
En maak U veel aan ons bekend
Door hemellicht van boven.
Zend toch de stromen van Uw Geest
Tot heiliging wel allermeest,
Dan zullen wij U loven.
Doe ons wat van de hemel zien
En wil ons Uwe hulpe biên,
Om naar de kroon te streven;
En leer ons leven in de strijd,
En kroon Uw werk in eeuwigheid
En doe ons heilig leven.

Johannes Groenewegen (1709 – 1764)

Melodie: Psalm 68

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *